Blauwe Japanse den.
Langzaam groeiende boom die in zijn jeugd nog smal blijft maar later asymmetrisch en breed uitgroeit. De kroon is halfdicht en grilliger dan bij de soort waarbij de onderste takken, die vaak wat korter zijn, iets doorhangen. De stam is paarsachtig grijs en glad maar wordt later donkerder en afschilferend. Twijgen zijn kaal, soms fijn behaard en groenbruin. In bundels van 5 staan de sterk gedraaide naalden vooral aan het uiteinde van de twijgen gegroepeerd. Hierdoor ontstaan borstelachtige toppen. De naaldkleur is opvallender blauw dan bij de soort. Reeds bij jonge exemplaren verschijnen afstaand hangende kegels.
56. Pinus parviflora ‘Glauca’